LEIDERSCHAP STIJL CONCEPTEN

Bij het definiëren van de verschillende leiderschapstijlen die kunnen voorkomen in een leiderschapstijl portefeuille, begon LDpe met een inventarisatie van stijlen die we leiders zagen toepassen in verschillende situaties.
We vonden een groot aantal verschillende stijlen. Na deze inventarisatie werd elk van de stijlen gerelateerd aan een aantal helder gedefinieerde competenties van het LDT competentiemodel (zie paragraaf over competenties hierboven op de pagina's over de LD-Toolbox).
Voor iedere stijl werden vijf verbindingen gelegd. En vervolgens, vanuit deze inhoud, werd een heldere beschrijving van de stijl als definitie geformuleerd.
Een bovenliggende structuur werd gedefinieerd met 3 verschillende dimensies:
-
Managementstijl: vanuit het
  perspectief van de rol van de leider als
  manager;
- Interactie met mensen: vanuit het
  perspectief van de interactie met
  anderen;
- Probleemanalyse en
  organisatievernieuwing
:
  vanuit het perspectief van het
  organisatorische proces.


Geïnspireerd door het werk van Blake & Mouton, Reddin en Hersey & Blanchard werden de stijlen geordend aan de hand van de Managerial Grid en de vier dimensies van het situationeel leiderschap model. De tot stand gebrachte structuur zie je hieronder.
 

Management- en leiderschapstijl theorieën
Het begin van het moderne denken over management begon met het Scientific Management (Taylor) en de Administratieve School (Fayol); daarvoor werden organisaties gezien als bureaucratische systemen waarin alleen maar aandacht bestond voor organisatieprocessen.
In de 40er en 50er jaren van de vorige eeuw ontstond de Human Resource beweging (Lewin).
Die was min of meer geïnitieerd door de bevindingen van de Western Electric Hawthorne experimenten; door de HR-beweging ontstond aandacht voor de relatie tussen leiders en hun ondergeschikten.
De eerste typologie van leiderschap stijlen werd in de 60er jaren gedefinieerd (Likert, Nieuwe patronen van management); drie types van leiderschap stijlen domineerden de dialoog: de democratische leider, de autocratische leider en de ‘laisser-faire’ leider; het denken over ‘goed en slecht’ leiderschap domineerde daarin.
Een meer systematische benadering van management- en leiderschapsstijltheorieën ontstond door de ontwikkeling van het managerial grid (Fisher and Fleischman, Blake en Mouton): Aandacht voor mens/relatie versus taak/resultaat.
In het begin van de 70er jaren kwam Reddin met zijn 3-D theorie waarin hij het concept van Managementeffectiviteit introduceerde.
Hersey & Blanchard bouwden daar in de 80er jaren verder op voort en ontwikkelden het Situationeel Leiderschapsmodel.
In de 90er jaren leidde de meer dynamische context van organisaties tot nieuwe theorieën, gefocust op het verschil tussen operationeel management en verandermanagement (transformationeel management): bijv. Ralph Stacey over ‘Gewoon management’ versus ‘Buitengewoon management’.1]

1] Ralph Stacey, Strategic Management and Organisational Dynamics, Ch. 3 Ordinary and Extraordinary Management.

De LDT leiderschap stijlen als 3 additionele dimensies in
Hersey & Blanchards situationele leiderschapsmodel

Op deze wijze heeft het situationele leiderschaps model 3 dimensies gekregen (zie plaatje rechts) en kan de leider zijn stijlen variëren: m.b.t. het richting geven aan ondergeschikten, m.b.t. het opereren vanuit zijn functie en verantwoordelijk-heden (bijv. bij het nemen van beslissingen) en m.b.t. zaken die te maken hebben met de ontwikkeling en verandering van de organisatie.

Iedere leider heeft een unieke combinatie van stijlen, die hem in staat stellen om succesvol te opereren in verschillende situaties. We noemen dit zijn stijlen-portefeuille.

De LDT meet de stijlenportefeuille en helpt de leider bij het uitbouwen daarvan door het aangeven van individuele ontwikkeling scenario's daarvoor.